13. Zeuk het möör op: KIFTEN ---------- KLOTSE

> Categorie: Streektaal Gepubliceerd: dinsdag 09 december 2014

kiften: bekvechten, schelden – Iej mot rustig oaverleggen en nieet kiften.

kinderköpkes: kubusvormige, uit graniet gehouwen straatstenen, ook kubusvormige veldkeitjes. Verkl.w. van kop (umlaut)

kindsdook: ouderwetse linnen luier voor baby’s en peuters.

kinne: kin – Het sap van zien tebaksproeme liep mien opa vake langes de kinne.

kip, kibbe: korf, stokvishoepeltje, strik, val – Een kibbe stokvis woag vieftig pond.

kisken: kistje, bakje – De voerman zat op het kisken op de bok: hee zat op zien middagbrood.

kiskesman: marskramer, negotieman – De kiskesman ging met zien handelswaer langes boer en burger.

kistentuug: kleding voor de zondag, bruiloften, begrafenissen en andere plechtigheden.

kistewagen: wagen om verhuiskist te vervoeren. Bie wisseling van betrekking wier vrogger de verhuuskiste van meid of knecht met de kistewagen nöör de nieje stee ebracht.

kitsen: missen, niet raken – Gooit diee balle möör! Wedden da’j mien kitst?

klabanus, kabanes, joekel, knoert: groot rond plomp voorwerp – Wat een klabanus van een pompoen!

kladde: grote hoeveelheid, heleboel – Hee hef mien toch een kladde kuizen!

kladden: knoeien (ww), kleren (zelfst. nw.) – Met verf kladden. In de kladden griepen.

klapbèzen: vlierbessen – Mien moder maakten ieder jöör klapbèzensjem.

klasjeneren: kletsen, redekavelen – Diee olden zit op diee hangplekke altied te klasjeneren.

klavieren: klauwen, vingers – Blief met oew klavieren van dat klavier of!

kledderig: kleverig, morsig, modderig, buiig – ’t Is kledderig weer vandage.

kleedwagen: boerenhuifkar – Uut nostalgie geet Vaa nog met de kleedwagen nöör de stad.

Kleef van: zuinig, gierig, hebzuchtig – Hee is van Kleef: wil het middelste met de beide enden. Hee is meer van de heb as van de geef.

klemme: klem, greep – Döör leien vootangels en klemmen. ‘k Had hem goed in de klemme.

klepkonte: grage prater, praatjesmaker – Derk Kok had as pseudoniem “De Klepkonte”.

kleppe: mond, bek, snavel, klep – Hold de kleppe es! De kleppe van de brugge stond lös.

kleppen: zeuren, van het een naar het ander lopen – Hee klepten hen en weer en möör zeuren.

kleppermansgrei, -spul, -wärk: slecht fabrikaat – Diee meubels, allemoal kleppermansspul.

kletskop: kaal hoofd, soort koekje, veelprater – Diee kletskop draagt altied een hood.

kletsköpken: kletskopje – Kletsköpken hef as diminutief in het Nedersaksisch een umlaut.

klikke, kli(e)ksken: rest eten, kliek, prak – Moder had een klikke zoerkool met spek veur mien bewaerd.

klinkerstuupken: stoepje bestaande uit klinkers of gebakken stenen. Verkleinwoord van –stoep, dus met umlaut van –oe- naar –uu-.

klipklap: ogenblik – Iedere klipklap kwam e in de wärre met het tellen van de schoapen.

kloeke: hen, kip – Moder beschermden ons as de kloeke haer kukens.

kloete: kluit – In den oorlog ruilden mien vader een knotte wol tegen een kloete botter.

kloeven: kluiven – Vader hef een vlo eslacht! Botjes kloeven!

klofjen, klöfken, klufken: kledingstukken, kleren, pak(je) – Dit’s mien dagelijkse klöfken (met umlaut as verkleinwoord van klofte).

klofte: groep, troep, kluft – Wiej wazzen altied met een hele klofte jonges bie mekäre.

klokhuus, kreuze: klokhuis, hart – De kreuze van de appel èèt ik met pitten en al op.

klöörloeder: zuiver, louter – Diee ketting is van klöörloeder gold.

klootvègen: zaniken, zeuren, kletsen – Lig toch nieet altied te klootvègen!

klootvèger: zeurpiet, zanikpot, perfectionist – Schoolmeesters bint vake echte klootvègers.

Klotse, klötsken, klutsken: scheut, scheutje – Ik doo oe nog een klötsken in; Op één been kui’j nieet goan. Klötsken is het verkleinwoord van klotse, dus met umlaut.

 

Wij gebruiken één cookie, die essentieel is voor het functioneren van deze website. Lees meer: Privacy & cookies.

  Ik accepteer deze cookie.
EU Cookie Directive plugin by www.channeldigital.co.uk