288. Swietslaan
Mij lusten vele fijne vleeswaren
Ik heb ook altijd trek
in pittig, zoet en vaak ook bitter
Van al dat lekkers staat mijn staf voortdurend stek
Ik hoef mij geen vleesje en geen visje te ontzeggen
Ik neem van het lekkere geslacht al wat mij lust
Ik ben nu eenmaal zelf een god en dus een heer en meester
Ik ben met klok- en hamerspel uitstekend toegerust
Ik ben ook nog de allerbeste schrijver
en soms heel erg dichterlijk bovendien
Ik zal de Nobelprijs vast nog eens winnen
omdat ik die gewoon met mijn talent verdien
-----
Zo sprak de schrijvend kunstenmaker in grote zelfvoldaanheid
Hij sloeg om zo te zeggen sprekend en schrijvend swiet
zodat veel landgenoten zich aan hem onmondig stoorden
maar dat begreep meneertje Herrie Vullis niet
Hij wilde ‘swide slaan’, was sterk in eigen ogen
Over zichzelf schepte hij voortdurend op
Maar uit zijn woorden sprak vaak zeer groot onvermogen
Toch kende zijn genolpotentie nauwelijks een ‘Stop!’
Naar echte daden moest men bij die pocher zoeken
zijn filosofisch zwaar geleuter moest alles voor hem doen!
Veel lezers en ook luisteraars kregen echt medelijden
of ergerden zich aan zijn nollen tenslotte blauw en groen
‘Swietslaan’ of bluffen doet lang niet iedereen
ook al is men wezenlijk nog zo gezwind of sterk
of zo de oude Saksen zeiden: “swithi”
De kracht van mensen blijkt toch immers uit hun dagelijkse werk!
Maar heertje Herrie Vullis aan wie ik dit rijmsel heb gewijd
Heeft nooit gewerkt en is niet meer onder ons en al bijna vergeten
Met hem raakt ook zijn zogenaamde oeuvre nu steeds meer uit de tijd
Dat heb ik, leeftijdgenoot van hem, onder ons gezegd, altijd geweten
En dat moest ik hoewel met tegenzin en schaamte toch eindelijk eens kwijt
Crödde van Niessel