287. Levensboom
Van horen zeggen liegt men veel.
Dus neemt U ’t mij niet kwalijk,
als ik de waarheid niet vertel
in mijn verhaal zo daad’lijk.
Ik hoorde ’t namelijk van een vriend,
een wat bijzondere gast.
moet ik U zeggen, want hij was
een beetje een fantast.
“Ik kwam laatst langs een dode beuk”,
zei hij heel enthousiast,
“Daar stond een meisje en dat nam
wat bloemen uit haar tas.
Nieuwsgierig kwam ik dichterbij
en vroeg: “Wat doet U nu?”
“Komt U nog verder”, zei zij dan,
“en ik vertel het U”.
“Ik vloog hierboven in een kist,
want ik moest springen gaan:
mijn eerste parachutesprong;
dat voelde heel voldaan.
Ik sprong en kwam in vrije val.
Oh, wat een fijn gevoel!
Dit weiland achter deze boom,
dat was het landingsdoel.
Ik trok vergeefs aan ‘t koordje!
Gesloten bleef het scherm!
’t Schoot door mij heen: ‘Straks lig ik dood
daar onder in de berm’.
Maar op het allerlaatst' moment
ging ’t valscherm toch nog open!
De dode beuk brak toen mijn val,
wat ik nooit had durven hopen!
‘k Hing levend in de blote beuk!
Oh, oh, wat was ik blij!
Die dode boom – zij wees naar hem –
werd de “Levensboom” voor mij!”
Zij knielde neer en legde toen
de bloemen aan zijn voet.
Toen gaf zij hem een flinke zoen!
‘k Zag tranen, ‘t deed mij goed!”
Ik heb mijn vriend stil aangehoord:
Zoiets verzin je niet!
Vandaar dat ik U zijn verhaal
op rijm, met vreugd, aanbiedt.
Crödde van Niessel: Dit verhaal schijnt werkelijk op waarheid te berusten!