225 Wispoëzie XII - Ellips
Negentien zesenvijftig in de zesde klas
Ik pin twee punaises in het groene bord
Kinderen kijken stil en gespannen toe
Willen weten wat of dat wel wordt
‘k Haal uit mijn zak een stukje vliegertouw
Knoop links en rechts dat vast om elke pin
Nu hangt het in een kleine boog omlaag
“Zo meisjes, jongens, dit is het begin”
Ik zet het pijpje krijt in de ontstane boog
Trek dan de boog tot een mooie hoek heel strak
Beweeg het krijt voorzichtig over ’t vlak
naar links eerst naar beneden dan omhoog
Voorbij de linker pin maakt het krijt een scherpe bocht
Dan gaat mijn hand naar rechts en gaat de reis weer door
tot uiterst rechts en dan naar links van onder
tot waar ik ben begonnen en dan klinkt mij een stem in ’t oor:
“Dit is ovaal Meneer!” en ’t klinkt als is ’t een wonder
En nu begint de les over banen van planeten
over brandpunten en afstand tot de omtrek bij ellipsen
over zon en maan en over de eclipsen
Mijn leerlingen, zij willen graag alles ervan weten
Ik weet niet of zij dat allemaal nu nog wel kennen
Maar dat doet er ook niet toe, want het gaat toch om het Wonder
dat hun getoond is toen ze nog maar kinderen waren
Want wat moet toch een mens op deze schone aarde zonder
te beseffen dat hij zijn bestaan nooit kan verklaren
dat hij Leven “Wonder der Wonderen” moet heten
Dat alles heb ik immers mijn kinderen steeds willen openbaren
En nu begrijp ik ook waarom zij zo aandachtig waren!
Crödde van Niessel