212 Ei ... ei ... !
Hier woont dan onze broeder Jan,
die onbevlekt ontvangen kan.
Hij is als zuster An begonnen,
maar was niet vrouw’lijk als de nonnen.
Spontaan na een soort transmutatie
kreeg ’t lijf een andere formatie.
En nu is hij een man geworden.
Hij heeft de zaken nu op orde.
Twee kinderen heeft hij gekregen.
Dat geeft hem heel veel heil en zegen
Zijn jongens kwamen uit één ei:
een dubbeldooier, hij was blij.
De nieuwe paus heeft dat vernomen.
Hij laat de broeder bij zich komen.
Moeder Maria kijkt verslagen,
want zij heeft onbevlekt gedragen
een éénling. Jan is haar de baas.
En hij zegt lachend: “Pindakaas!”
Drie zaken zal de paus Jan vragen:
“Een man kan toch geen baby dragen?”
“Ten tweede, kan dat ongedekt
om zo te zeggen onbevlekt?”
“Ten derde en dat tot besluit
Waar komt zo’n kindje dan toch uit?”
De paus zit met de eerste vraag
al overduidelijk in zijn maag
De monnik is heel eerlijk, zegt:
“Ik heb gewoon een ei gelegd.
U kunt mij op mijn woord geloven:
Het was een schoon geschenk van boven.
Ik ben gaan broeden op het ei.
Een broeder broedt toch! Het hoort bij mij.
Het bleek een echte dubbeldooier.
Wat wil ‘k nog meer? Het kan niet mooier”.
De paus zei: “Ik ben heel voldaan.
U kunt gerust naar huis toe gaan.
Wat zou toch onze kerk zijn zonder
een dergelijk groot wereldwonder?
En jongens, jullie mogen heten
een stel heel fijne hete scheten.
En broeder Jan, ik wil U zeggen
dat U nog menig ei mag leggen.
Ik laat U heilig niet verklaren,
want kind’ren moet men levend baren
en niet zo leggen als een ei
Dat hoort er bij de mens niet bij!”
Crödde van Niessel