126 Hoendiep
Koos en Gerrit bedankten voor de koffie en namen afscheid. Koos gaf nog een goede raad. “Vaar straks het Hoendiep op. Die route naar de Oosterhaven is veel afwisselender. Je hoeft enkel wat tillen te nemen. Jullie komen langs Briltil, Enumatil, Hoogkerk, alle drie prachtige dorpjes. En de natuur is afwisselend. In Zuidhorn kunnen jullie mooi aanleggen voor de volgende nacht”.
“We zullen erover nadenken”, zei Top. “Dan overnachten we in Zuidhorn en dan hebben we nog een kleine vijftien kilometer te varen naar de Oosterhaven”.
Toen stapten de mannen over. Even later stoof de RP 21 hun vooruit richting Groningen. Zij voeren rustig verder tot Noordhornertolhek, en gooiden een gulden op: kop was ‘recht zo die gaat’ en munt ‘rechtsaf Hoendiep’. Munt, ze draaiden naar stuurboord, lieten de scheepshoorn loeien, de ‘Gabrug’ ging open, ze zwaaiden naar de brugwachter en ze voeren even later op een werkelijk rustiek water de schemer in. Een tien minuten later legden ze vast aan bakboord, de oostzijde van het Hoendiep. Wat een rust! De motor werd uitgezet, de brandstoftoevoer afgesloten, de trossen goed met de mastworp strak getrokken. Even later zaten ze aan de goed gevulde erwtensoep uit blik van Unox! Daarna gingen ze heerlijk zitten lezen. Om tien uur kropen ze onder de wol. “Märn nöör Grönningen”, zei Tine. “Doa wi’k zoaterdag winkelen in de Herenstroate en èten bie ‘De drie Gezusters’ op de Grote Markt!”
Top had een onrustige nacht. De ‘Gabrug’ was gemakkelijk ‘genomen’, maar hoe zou het bij Briltil gaan? Daar was een ophaalbrug. Werd die bediend door een brugwachter? Hij wist het niet. Bij Enumatil gold hetzelfde. Bij Hoogkerk redde het zich allemaal vanzelf. Daar was hij vaak genoeg met de auto over de brug gekomen als hij van de suikerfabriek kwam in september of oktober, de tijd van de suikercampagne. Pas tegen de morgen viel hij in slaap.
Ze versliepen zich alle drie. Toen Top aan dek kwam, zag hij twee jongelui op Hoendiep Oost staan. De beide knullen droegen een rugzak en waren gekleed op een voettocht. Hij nodigde hen uit aan boord te komen. “We moeten nog ontbijten”, zei hij. De knapen sprongen aan boord. Ze stelden zich voor: “Jan van der Slist, achttien jaar, Grijpskerk”, “Jelle Perleman, negentien jaar, Niezijl”. Ze vertelden dat ze een lange wandeltocht maakten met onbekende bestemming. Ze waren studenten journalistiek en ze waren in hun stageperiode. Ze moesten voor een landelijk dagblad, ‘TROUW’, een getrouw verslag maken over de route die ze gingen en de plaatsen die ze aandeden. Het leek hun ‘leuk’ de dingen eens vanuit het water te bekijken. Ze waren nu op weg naar Groningen.
Tine en Jos waren ondertussen ook wakker en aangekleed. Na het ontbijt voeren ze. De jongens genoten van de uitleg van Jos over de prachtige natuur waar ze langs gingen. De bruggen gaven geen enkele moeite. Waar nodig werden ze vakkundig geopend. Jos legde uit wat ‘til’ betekende en dat ‘bril’ drassig land was. Dat ‘Hoen’ in Hoendiep van ‘hoeden’ komen moest, dat de Enumatil uit de vijftiende eeuw stamde, dat ‘De Pollert’ al een heel oude scheepswerf was.
Het schip had onderweg overigens wel belangstelling. Wandelaars aan beide oevers van het ‘Diep’ bleven staan. Eentje riep over het water: “Vind Trixie het wel goud as Sint Joures vechten of vriejen gaait mit heur ‘Droak’”. De studenten noteerden meteen deze grappige roep! Bij de vaart door Hoogkerk konden ze de ‘suikercampagne’ ruiken. Die was nu, vrijdag de achtste november nog niet voorbij. Jos gaf als schoolmeester uitvoerig uitleg over biet- en rietsuiker, over voederbieten en suikerbieten. Dat onderwijs op de Kweekschool in Deventer was nog niet zo gek geweest. Dat van de leraar Nederlands zelfs prima!
De vaart door Groningen was een feest! Veel bekijks vanaf de kades. “Gezellige studentenstad”, constateerden de ‘journalisten’.