Reupe
Meer pony's dan paarden in de weiden in de vrieskou. Logisch. Pony's zijn winterhard. Ze blijven het liefst in hun eigen wei. Een open stalletje biedt ze gelegenheid de beschutting te zoeken die zijzelf wensen. Er staat nog een man, kennelijk een vreemdeling.
Zo'n veertig jaar geleden is het met die pony's in Nederland, ook in Salland en de Achterhoek, goed begonnen. Er kwam wat meer welvaart en veel kinderen wensten een paardje, een echt paardje. Zo kwamen de pony's, die ruimte moesten hebben. Zo ontstonden maneges met buitenruimte en stalling. Zo ontstonden ponyclubs. Die van Dinxperlo, 'De Grensruiters', sprekende naam, bestond onlangs vijfendertig jaar. Van de feestavond in de 'Reithalle' heb ik video-opnamen bewonderd. Wat kunnen die ponyruiters veel! De lessen moeten wel intensief zijn, want de omgang met de pony's is uitstekend geoefend. Als paardenliefhebber heb ik genoten. Bij het zien van de beelden zag ik mezelf weer staan in de paardenstal van de huzaren in Amersfoort, waar ik begin 1948 gelegerd was. Ik stond er op wacht, maar ik zocht de warmte van de stal en ik keek door de schuine spijlen van de ruif, waar een van de merries het hooi uit 'ropte' met haar lange voortanden. De voorhand, hoofd en voorbenen, stonden gespierd. Het was een mooi gezicht. Zachte scheur- en schuifgeluiden, vermengd met hoefklapjes, klonken uit de boxen. Een lichte damp hing boven de hoofden en ik kreeg het warm van de geur die hier hing, en die ik met graagte inhaleerde.
Nu zie ik, in gedachten, staande in de vrieskou bij een hek, kinderen en volwassenen hun dier verzorgen. Zij vullen de ruif, in het Nedersaksisch de 'reupe'. En ik vraag me af of zij nog wel weten dat een ruif een reupe is. Ik moet het wat mensen toch eens vragen. Ik hoor het woord de laatste tijd niet meer. Zelf zal ik me dan moeten realiseren waar het woord eigenlijk vandaan komt. 'Ropian' ken ik. Die buitenlandse gast daar zal het zeker niet kennen. In het Oudsaksisch komt dat woorddeel voor in 'biropian'. Het betekent afrukken. Het Oudhoogduits kent het woord 'roufen', in het Hoogduits 'raufen', wat ook afrukken of roven betekent. Het Gotisch kent 'raupjan'. Het Nederlandse woord 'roven' is familie van 'roppen', 'ropen' en het Nedersaksische 'reupen'. Die laatste woorden betekenen alle rukkend afscheuren. Vroeger hoorde ik nog wel roepen: "Hol' toch is op met dat gerop; iej verneelt de hele boel". Dat werd gezegd, als ik bijvoorbeeld papier in 'repen' scheurde om daar leuke dingen mee te doen, een zandbommetje maken bijvoorbeeld. Zou die man dat in zijn eigen land ook gedaan hebben als kind?
Ik sta weer bij de reupe in die cavaleriestal in Amersfoort. Ik zie het rijpaard, waarop iemand de volgende dag weer zal moeten oefenen in de manege. Het dier zie ik met de lange voortanden het hooi scheuren 'uut dee staatsreupe', want dat is deze ruif toch! En ik zie me weer als schoolmeester voor mijn klas staan. Ook ik at 'uut de staatsreupe'. Natuurlijk, figuurlijk gesproken. Mij werd toen al duidelijk gemaakt dat wie uit de staatsruif at nooit bij de veelverdieners zat. Die ruif is immers meestal matig gevuld. Beter gezegd, die ruif wordt matig gevuld.
De vreemdeling loopt verder. Ik wandel verder langs het hek. Ik houd ervan hier te wandelen. Mijn gezicht gloeit van de vrieswind. Ik duik in mijn kraag, behaaglijk. Ik geniet als een paard dat voor een gevulde ruif staat en zijn maaltijd eruit mag scheuren. Met grage tanden. Dan zie ik de vreemdeling voor me lopen. Die kan zich niet behaaglijk voelen. Hij moet het doen met een vreemde stal, zich voedend uit andermans reupe. En ik schaam me.