Mangs
"Goa'j nog welis noa de boerderieje too, of wi'j der niks meer van zeen?"
"Feitelijk komm' ik der wel geerne, mar ik wil de jongeluu neet alied op de lippe zitten, en mien vrouwe wil dat oke neet, dus mo'k met een old cliché oew vroage beantwoorden: aait nee', smangs wè'".
"Höldt dat in da'j der völle of weinig komt?"
"Het höldt in da'k der hallef um hallef komme, dudelijker ka'k het neet zegg'n."
Het is een aardig interview met een boer, die zijn bedrijf aan zijn kinderen overgedragen heeft en hun zelf de verantwoordelijkheid laten wil. Zijn vrouw en hij hebben een huis betrokken een eindje verderop. Het 'smangs' van de boer blijkt erop te slaan, dat hij en de oude boerin enkel op 'afroep' op het bedrijf komen om wat werkzaamheden op te knappen, bij ziekte bijvoorbeeld en bij zorg voor de kinderen, als de ouders afwezig of niet beschikbaar zijn. 'Smangs' is het woord dat bij mij blijft hangen. De laatste jaren heb ik het niet meer gehoord, wel het woord 'mangs'. De uitdrukking "Mangs zekt ze smangs en smangs zekt ze mangs" schiet me plotseling te binnen. Die uitdrukking geeft zo prachtig weer wat mangs betekent: soms, als het zo uitkomt. "Soms zegt men als het zo uitkomt, als het zo uitkomt zegt men soms". Ik pak er maar eens een paar dialectwoordenboeken bij. En ik noteer enkele voorbeelden: ''t wördt tied; loa we mangs goan'. Hier is 'mangs' 'langzamerhand' gaan betekenen. 'Veur een reize nöör Amsterdam hadden onze veurolders mangs (soms) 'n hele wèke neudig'. 'Ik zal het manks (ondertussen) doon'. 'Iej könt dit manges (alvast) wel doon'. Hier doet 'manges' mij denken aan een woord dat ik uit het Oudsaksisch ken: manag. Het betekent 'veel'. Het Gotisch kent hetzelfde woord, maar daar heeft het ook nog een -s: manags. Het interview met de boer is al afgelopen, als ik nog aan het zoeken ben naar allerlei met 'smangs' verwante woorden: menig (Ned.), manchmal (Hoogduits), many (Engels), mangt (Deens). Er blijken veel oude talen te zijn, waarin 'mangs' zijn plaats gevonden heeft. Zo kent het Oudfries 'monig', het Oudiers 'menicc', het Oudkerkslavisch 'munogu'.
Zo, nu eerst mijn aantekeningen maar eens overzien. Merkwaardig, 'mangs' is een bijwoord, meestal van tijd, de andere woorden zijn allemaal onbepaalde telwoorden, behalve het Duitse 'manchmal', maar dat is dan ook een samenstelling met 'manch-'. Het Deense woord bijvoorbeeld betekent 'een heleboel', het Engelse 'veel'. Slechts door toevoegingen kan men er tijds- of andere aanduidingen van maken. 'Mangs' heeft die toevoeging niet nodig, sterker nog, het mag niet eens een toevoeging hebben. Ik hoor in gedachten al iemand zeggen: "Dat doo ik neet altied, möör toch mangsmoal". Hé, dan hoor ik dus een Nedersaks van 'veurbie d'n poal' (van over de grens). En plotseling ben ik weer bij de Noordduitse televisie-uitzending 'Talk Platt', waarin ik een Duitse zeeloods hoorde zeggen: "Ik hef sjoon mangsmoal een sjip binneloodtst". Waar de grens tussen 'mangs' en 'mangsmoal' taalkundig ligt, zal ik wel nooit aan de weet komen. Zeker weet ik dat een (nieuw) onderzoek omtrent de betekenis en het verspreidingsgebied gewenst is. In Deventer en omgeving hoor ik 'mangs' uit de mond van geboren Sallanders nooit meer. In de Achterhoek hoor ik het weinig. De Twenten of Tukkers gebruiken het nog regelmatig, ook als ze Nederlands spreken. Enfin, dialectologie is gelukkig 'in'. 'Mangs' is een mooi onderwerp voor een afstudeerscriptie.