Gieleperd
Als ik hoor dat er al weer een paartje senioren naar een appartement in de stad verhuisd is, gaan mijn gedachten voor de zoveelste keer naar de tijd, lang geleden, dat wijzelf met ons gezin op de bovenste verdieping van een vierlagenflat woonden. Wij woonden daar met plezier tot onze vierde spruit zich meldde. Na de geboorte van onze dochter zijn we naar Diepenveen verhuisd, want de stad had geen geschikte woonruimte voor ons. Nu zie ik dat echtpaar voor me dat gaat verhuizen. Ik hoop dat ze de bovenste verdieping krijgen, als ze die aankunnen. Daar lopen zij de minste kans door inbrekers overvallen te worden. Bovendien zijn er de gluurders, de gluiperds, de gloeperds of zo men wil de gluperds, glieperds of hoe zij in het Plat genoemd mogen worden.
In de jaren vijftig bewogen er zich enkele door de donkere gangen en tuintjes langs de benedenverdiepingen van de vele flatgebouwen van de buitenwijk waar wij woonden. Zij waren eropuit, meestal tenminste, om door de spleten of glippen - het laatste woord komt in de vroege Middeleeuwen al voor, herinner ik me - naar binnen in de slaapvertrekken te gluren of te gloepen, waar zij opwindende zaken hoopten waar te nemen. Tegenwoordig hoeven die 'glieperds' dat niet meer te doen. De films op de televisie bieden zoveel van dat moois en spannends, dat 'gluiperds' volledig aan hun trekken kunnen komen. Mijn vrouw en ik vinden het zelfs zo erg, dat we zeggen bij iedere gliep-scène: "Daar gaan we weer!" waarna we het licht uitdraaien; de sekszwelgers kunnen dan ongestoord hun gang gaan en wij kunnen een mooie roman gaan lezen.
Een buurman op onze flat ergerde zich zo aan die stiekemerds, die vaak ook de katinhetdonkerknieperds zijn, dat hij erop lopen ging om er een of meer te grijpen. In zijn zwarte trainingspak, met zijn zwarte bivakmuts op, op zijn zwarte gymmen begaf hij zich bij donkere maan in de zwarte voorjaarsnacht. Als een demon begaf hij zich achter de huizen langs. Hij had niemand van zijn plannen op de hoogte gebracht. De wijk, de buurt, de buren wisten van niets. Een alleenwonende dame keek toevallig uit het achterraam van haar woonkamer en zij zag hem over de paadjes 'glippen', in het donkere licht van haar eigen lampen. Zij wou net de gordijnen sluiten. Ze bedacht zich geen moment, vertelde ze later; ze belde onmiddellijk de politie. Zorro wist nergens van. Hij ging als een padvinder die bezig is goede daden te verrichten van pad tot pad. Toen voelde hij tientallen vingers zich om zijn armen en benen klemmen. En een barse stem klonk enkele straten ver: "Zo gieleperd, noe hebbe wieluu oe toch te pakken!" Voor Zorro het wist, zaten zijn polsen in de handboeien. Op het politiebureau heeft hij slechts met veel moeite duidelijk kunnen maken, dat hij zelf niet door de glippen van de gordijnen de kamers ingluurde.
Ik heb nog steeds schik van die gebeurtenis. Tevens geeft het verhaal aan, dat veel politiemensen in de jaren vijftig nog uit de streek afkomstig waren waar zij dienden. Echte 'dienders' waren het daardoor. Gemeentepolitie was zo gek nog niet! Ook vind ik dat een woord als gieleperd duidelijk aangeeft hoe klankomkering in zijn werk kan gaan. Spreek 'glieperd' heel snel uit en de klinker verplaatst zich: 'gieleperd'. Waar een verhuizend echtpaar een taalkundige al niet opbrengen kan. Overigens, op een verdieping wonen is al lang geen wapen meer tegen inbraak. Daar schieten me nu voorbeelden van te binnen. Stiekemerds weten overal binnen te komen. Wie een gieleperd genoemd wordt, hoeft niet trots te zijn op die naam. Zorro was dat ook niet. De agenten hebben hem hun verontschuldigingen aangeboden. Dienders zijn als hun chefs.