****Aandacht aan dichten 2 - Rijm
Rijm
Vader was een humorist. Hij lachte trouwens zelf het hardst om zijn eigen niet altijd nette grappen. Aangaande dichten zei hij een keer: “De man stak / een kurk in zijn gat”.. Dat gedichtje had alleen klinkerrijm – 3 keer a – beklemtoond, dus ik riep dat het niet rijmde. Hij lachte: “Het rijmt niet goed, maar het dicht wel”. Een aardig voorbeeld van assonantie of klinkerrijm is ook ‘De dominee van Urk / die moest op Schokland preken / maar door het ruisen van de zee / was hij zijn preek vergeten’. Hier 5 keer de klinker –ee-.
Het oudste rijm dat in Vlaanderen en Nederland gebruikt wordt is het oudgermaanse rijm. Ik herinner me dat ik het aantrof in het ‘Vuurdanslied’ van Guido Gezelle. Het gaat ongeveer zo: ‘Nu zit de zonne / hoog in de hemelstoel / Nu zit de zonne / hoog overal / Vliegende vlamme / vlerke van ’t zonnewiel / Vliegende vlamme / vlucht in de hoop’.
De volgende definitie heb ik eens van een leermeester meegekregen: “Oudgermaans rijm is gelijkheid van beginmedeklinkers in behoofdtoonde lettergrepen”. ‘Behoofdtoond’ betekent ‘sterk beklemtoond’. Hij leerde mij ook ander namen voor dit prachtige rijm: stafrijm (heel duidelijke naam), alliteratie, beginrijm. Guido Gezelle moet gezegd hebben: “Stafrijmen zijn gelijk stapstenen waarop men steunt met de stemme”. Bekend is de zin : ‘Leentje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan’. Ook veel gezegd wordt: ‘Waar is Willem Wever? Willem Wever is wagenwijd weg’. Ook in veel uitdrukkingen komt beginrijm voor: ‘met man en muis vergaan’, ‘zo groen als gras zijn’, ‘lief en leed delen’, ‘kronen te kust en te keur’, ‘kind noch kraai bezitten’, ‘willens en wetens bedriegen’, ‘kracht naar kruis krijgen’, ‘in rep en roer raken’.
Alliteratie wordt niet enkel in poëzie gebruikt. Het Nederlandse proza zit er ook vol mee. In gedichten wordt meestal eindrijm gebruikt, dat wil zeggen dat de rijmwoorden rijm op het einde hebben. Hier volgt echter eerst nog een voorbeeld van alliteratie. Het komt van de scheepsarts en grote dichter J. Slauerhoff: De titel is ‘Zeekoorts’ - … ‘Want de roep van de rollende branding / brekende op de kust / dreunt diep in het land in mijn oren / en laat mij nergens rust … ‘.
In de meeste gedichten vind je eindrijm. Eindrijm verstevigt de samenhang van de tekst en verhoogt net als beginrijm in hoge mate de klankwaarde. Let maar eens op de volgende spottende versie van een gedicht van A.C.W. Staring: ‘… Sikkels klinken / Sikkels blinken / Ruisend valt het graan / Als je iemand weg ziet hinken / heeft hij het verkeerd gedaan …’. Je hoeft het maar één keer te horen en je kent de tekst uit je hoofd. Bij mij is het zo, dat ik talloze gedichten uit het hoofd ken, maar die hebben allemaal eindrijm. Het volgende fragment is rijmloos, dus ken ik het niet uit het hoofd; ik moest het ‘overschrijven’ van een kladje: ‘Sprookje’ – Pol de Mont – ‘Kent gij het sprookje van den leekebroeder, / den hakkelaar, die schrijven kon noch lezen / en van wiens vroomheid ons een heel oud boek / in simple woorden ’t schoone exempel meldt?’ … Ik weet zelfs de inhoud van het sprookje niet meer!
Eindrijm is het mooist, dat vind ik, als het ‘volkomen’ is: gelijkheid van klinkers – gelijkheid van klanken die op de klinkers volgen – gelijkheid van beklemtoning. ‘Gespaard – rijpaard’ is geen volkomen rijm, ‘gevangen – bedanken’ ook niet. ‘Licht – gezicht’ is een volkomen rijm, evenals ‘niet – gebied’ en ‘bouw – dauw’.
Als na de rijmende lettergrepen niets meer volgt, is er ‘staand’ rijm: ‘Neerlands bloed / doet me goed’. Volgt een gelijke zwakbetoonde syllabe, dan is er sprake van ‘slepend’ rijm: ‘Dit is de winkel / van ene heer Sinkel’. Komen er twee zwakbeklemtoonde gelijke lettergrepen, dan noemen we dat ‘glijdend’ rijm: ‘Die vent is echt onkerkelijk / Daar ril ik van / ‘’t Is werkelijk’. Ik noem het zelf ‘kabbelend’ rijm. De namen ‘manlijk’ voor ‘staand’ en ‘vrouwelijk’ voor ‘slepend’ rijm heb ik afgeschaft …: emancipatiegedachte.