Pionnen onder de Preekstoel 66
… “Inspecteur”, zei Clerckx, “ik was nijdig door die neppolitiezaak, U weet wel, en dat ben ik trouwens nog … . Ik moet toegeven, ik heb niet al te beheerst gereden, maar U begrijpt …, een man in functie, met zulke problemen…, enfin, die verwacht natuurlijk een beetje consideratie….; we dienen toch eigenlijk dezelfde zaak…. . Ik ben tenslotte officier van justitie…, ach…, verdomme…, ik zit natuurlijk hartstikke fout…! Neemt U me niet kwalijk …”. En hij maakte een hulpeloos gebaar met zijn beide handen.
Vragend keek de inspecteur naar de beide agenten. De oudste stak drie vingers van de rechter hand op: “Snelheidsovertreding, geen papieren, belediging”.
De inspecteur observeerde de verdachte. “Hij heeft gelijk”, zuchtte die. “Ik heb me lelijk laten gaan; mijn excuus”.
“Nou, dan is dat toch in orde. Wij maken gewoon drie processen-verbaal”, zei de inspecteur opgewekt. En tegen de jongste: “Bastiaanse, aan je werk. Er zijn er al weer veel te veel langs geglipt, jongen”. Toen wilde hij terugwandelen… .
“Inspecteur?” De inspecteur keerde zich om: “Ja, Meneer?!”
“Hoe zit het met die belediging? Dat was zo niet bedoeld. Het was meer een woede-uitval”. De stem van Clerckx klonk nu heel timide… .
“Dat zet Dorpmans wel in de notities, Meneer. Ik maak er gewoon een rapportje van voor de hoofdcommissaris. Die begrijpt dat wel. Het blijft altijd een moeilijke zaak, mens en functie; de mannen staan niet voor niets met z’n tweeën. Politieagent is nu eenmaal een beroep”. … De inspecteur wandelde weg.
“Naam, Meneer?” vroeg Dorpmans. Netjes gaf Meester Franciscus Clerckx, oud negenendertig jaar, antwoord op alle vragen. Volledig gekalmeerd reed hij daarna terug naar huis om zijn papieren op te halen. Hij controleerde zijn stukken, zag dat zijn rijbewijs al drie maanden verlopen was. Dan had hij nog geboft bij de controle. Door zijn vrouw liet hij zich naar de rechtbank rijden.
Het rapportje over deze gebeurtenis kwam via de hoofdcommissaris bij de burgemeester terecht. En zo wist “PION” ervan, maar het werd wijselijk uit de publiciteit gehouden, officieel tenminste, want agenten zijn ook mensen.
Het land had een omroepbestel dat uniek was in de wereld. Een tiental volledig vrije en onafhankelijke omroepinstellingen vulde de huiskamers en openbare gelegenheden met uitzendingen voor ieder individu, van welke geaardheid ook. “Verenigingen voor Radio en Televisie” heetten ze veelal, van daar dat de meeste wel een of meer van de letters V, R en T in hun naam hadden, dikwijls verbonden met de O van omroep. Ze waren zeer democratisch ontstaan en bestonden bij de gratie van de leden, die zij op de meest doordringende wijzen aan zich trachtten te binden. Ze kenden elk een actualiteitenrubriek, die het hier en nu in het brandpunt stelde, om te kijken wat er nu feitelijk achter het nieuws zat voor wakkere inwoners. Dat werd in het televizier op de korrel genomen. In deze week was het onderwerp natuurlijk “Politie en Uniform” of “Echt en Namaak” of “Mag dat nu maar zo?”.
Nee, het mocht allemaal niet, stelden alle deskundigen vast, die in de verschillende rubrieken aan het woord kwamen, maar er waren natuurlijk ‘nuanceverschillen’. Als het ‘hierbij’ bleef, was het minder erg dan wanneer er ‘dat’ gebeurde. Wat de ‘bedoeling’ was en als die ‘goed’ was, was er ‘weinig’ aan de hand. Als de ‘terroristen’ gevat werden, moesten de ‘misdadigers’ ’streng’ of ‘mild’ gestraft worden, want de ‘overtreders’ waren ‘over de schreef’ gegaan. Het ‘recht’ moest zijn ‘loop’ hebben… .